M

==

M Modificeren ww, (modificeerde, heeft gemodificeerd) daterend uit 1601-1625 en afgeleid van het Latijnse modificare (goed afmeten, matigen) van modus (maat) + facere (maken, doen)

1) een andere vorm geven

synoniemen: wijzigen, aanpassen

==

Oktober was half voorbij, al waren de bladeren nog niet begonnen met vallen of verkleuren. Het eiland weigerde zich naar het jaargetijde te voegen en hield koppig vast aan de zomer. De ochtenden waren fris, maar met elk uur dat verstreek, dreef de zon de kilte verder terug.

Abigail had de haard al dagen niet gebruikt. Niet dat ze dat erg vond.

Ze nam haar laatste blik verf mee naar de badkamer, hetzelfde botergeel dat ze had gebruikt in de keuken, woonkamer en werkkamer. De minuscule ruimte snakte naar een lik verf. Dat dacht zij tenminste.

Van halverwege de muur naar boven was het gemakkelijk om de warme gele verf op te brengen. Daaronder was het een vreselijk onhandige klus. Ze moest op de vloer gaan liggen en zich in allerlei bochten wringen om achter het toilet te komen en zich vervolgens in een hoekje wurmen om de muren achter de badkuip te kunnen doen. Terwijl ze bezig was, bladderde er email van de onderkant van de badkuip af.

‘Dat moet behandeld en gelakt worden om het roesten te stoppen. De vloer zou ook wel opnieuw gevoegd mogen worden. En een medicijnkastje is geen overbodige luxe.’

Boven de symfonie van de cd-speler uit klonk een gedempte bons als reactie op haar opmerking.

‘Meen je dat nou? Die spiegel is bepaald niets bijzonders en het voegwerk ziet er gewoon smerig uit. Er is trouwens niet eens een plekje voor mijn tandpasta.’

De logica kwam aan haar hoofd zeuren.

Tegen wie heb je het? Dit is belachelijk. Dit zijn willekeurige geluiden, geen berichten uit het hiernamaals.

Er gleed een zorgwekkende gedachte haar hoofd binnen, als een briefje dat onder een deur door wordt geschoven. Als ze nou eens echt gek aan het worden was?

‘Mensen die gek worden hebben niet het benul om zich af te vragen of ze gek worden.’

Of toch?

Abigail legde de verfroller weg. ‘Ik heb hier genoeg van. Ik ga naar het dorp.’

==

De parkeerplek die ze als de hare was gaan beschouwen lag al op haar te wachten. Abigail ging naar de ijzerwarenhandel en liep achterom, zoals ze nu gewend was. Bij de achterdeur aangekomen voelde ze zich toch even onzeker. Normaal zou ze nooit een winkel binnenlopen en er weer weggaan met spullen die ze niet betaald had.

‘Merle heeft gezegd dat je kon pakken wat je nodig had. Hij heeft je toestemming gegeven,’ zei Abigail om zichzelf over te halen de deur te openen.

De jaloezieën waren dicht en het was donker binnen. Ze betastte de keukenmuren op zoek naar een lichtschakelaar, maar kon die niet vinden. Toen ze blindelings de winkel zelf in liep, botste ze tegen de toonbank aan, die haar naar de planken leidde waar ze voegmiddel had zien staan toen ze verf was komen kopen.

‘Hallo, Abby.’

Ze deinsde geschrokken achteruit, tegen een rek met moersleutels aan.

‘Wie is daar?’ Het waren woorden die Abigail al vaker had uitgesproken dan ze wilde toegeven.

Bertram van Dorst keek het gangpad in. ‘Ik wilde je niet laten schrikken. Ik hoorde je bij de achterdeur en heb nog geroepen. Ik dacht dat je me gehoord had.’

‘Waarom sta je hier in het donker, Bert?’

‘Ik heb geen licht nodig. Ik weet waar alles ligt en staat. Waarom zou ik stroom verspillen?’

‘Oké. Mag ik vragen wat je hier doet?’

‘Wasmachine nummer zeven doet moeilijk. De trommelriem staat op het punt het te begeven. Ik kwam kijken of Merle iets heeft om hem te repareren, zodat ik geen nieuwe hoef te bestellen.’

‘Bert, ben jij de beheerder van de wasserette?’

‘Ik? Nee.’

‘En je zei dat je niet de eigenaar was. Dan...?’ Abigail kon geen beleefde manier bedenken om te vragen waarom hij er zoveel tijd doorbracht.

‘Dat lijkt zeker wel vreemd.’

‘Nee, nee, het is...’

‘Ik vind het daar prettig. Het is er rustig. Geen afleiding. Ik kan de boel voor Lottie in de gaten houden, ervoor zorgen dat de machines goed werken.’

‘Is de wasserette ook van Lottie?’

‘Nou ja, van haar en haar man. Het grootste deel van Chapel Isle is in feite van hen. Franklin kan sinds zijn ongeluk niet veel meer doen, daarom runt Lottie de zaken nu.’

‘Ongeluk?’

‘Auto-ongeluk. Drie jaar geleden reed een van de zomergasten hier dronken rond. Hij botste tegen Franklins auto en die ging over de kop en belandde in een sloot. Hij had zijn rug op drie plaatsen gebroken en kan niet meer lopen. Hij heeft een gigantische schadevergoeding ontvangen, maar Franklin had het geld niet nodig. Daarvan had hij al genoeg.’ Het verhaal raakte een tere snaar bij Bert.

‘Ik heb zijn elektrische rolstoel voor hem onder handen genomen. Ik heb de wielen aangepast voor een betere draaicirkel en de bedrading veranderd zodat hij er meer vermogen uit kon halen. Franklin zegt dat hij rijdt als een Porsche. Van nul tot veertig in zes seconden.’

Abigail had haar kin laten zakken en ontspande haar schouders; het mededogen dat ze voelde, kwam tot uiting in haar houding. Ze had dat bij andere mensen zien gebeuren wanneer ze over de dood van haar man en zoontje hoorden. Nu ze met Bert in de donkere winkel stond, wist Abigail wat ze zou gaan zeggen. De woorden vormden zich al in haar mond, hoe vreselijk ze het zelf ook vond om ze te horen.

‘Ik vind het heel erg voor je vriend.’

‘Het is een goeie kerel. Heeft veel voor dit dorp gedaan. Iedereen doet wat hij kan.’

Er bestond een onuitgesproken band tussen de bewoners van Chapel Isle. Het eiland was hetzelfde als de netten die de vissers in zee uitwierpen, een stevig vlechtwerk van mensen die met elkaar verbonden waren door hun leven op het eiland, samengeknoopt door vriendschap. Dat ze hier was, betekende dat Abigail ook onderdeel zou kunnen gaan uitmaken van dat net, een gedachte die haar een beetje intimideerde. Misschien was de verantwoordelijkheid wel groter dan haar kon worden toevertrouwd.

‘Hoe is het in de vuurtoren?’

‘Prima. Alles is prima in orde.’ Abigail kon het wel vaak zeggen, maar dat maakte het nog niet waar.

‘Niets buitengewoons meegemaakt?’

‘O, Bert, jij ook al? Je bent een man van de wetenschap. Je kunt dat spookverhaal onmogelijk geloven.’

‘Ik moest het vragen. De meeste mensen hier hebben er wel van gehoord. Sommigen geloven erin. Anderen niet. Hoe dan ook, meneer Jasper heeft jaren voor dit eiland en zijn zeelui gezorgd. Ik neem aan dat dat hem het recht geeft te blijven.’

Of het nu een recht, een privilege, een vloek of een intrige was, Wesley Jasper was voor Abigail een probleem geworden. Ze loog dat alles prima was terwijl ze het wachtershuis van boven tot onder schilderde en een spook zoet probeerde te houden van wiens bestaan ze niet overtuigd was. Als Abigail de sluier van zijn aanwezigheid – of die nu echt, ingebeeld of gemythologiseerd was – niet kon afschudden, zou ze bekend komen te staan als de vrouw die in het spookhuis woonde. Ze vond het niet eens prettig om als ‘Abby’ bekend te staan. Hier moest een eind aan komen.

==

Toen ze thuiskwam, was het akelig stil binnen. Ze kon zich niet concentreren en hunkerde naar een gedachteloze bezigheid om rust in haar hoofd te creëren. Nadat ze een poosje doelloos door de woonkamer had rondgelopen, ging ze voor het raam naar de oceaan staan turen om op inspiratie te wachten. Er gingen minuten voorbij en ze werd ongeduldig. Haar blik dwaalde over het grasveld naar haar stationcar. Het gras reikte tot aan de koplampen van de auto.

‘Lottie had het over een grasmaaier.’

In een hoek van het schuurtje stond een dof verkleurde handmaaier met een krakkemikkige hark ertegenaan.

‘Het kan geen kwaad eens te kijken of hij het doet.’

Abigail trok de grasmaaier naar buiten om hem te inspecteren. De messen waren mat grijs, zo dof dat ze niet eens het zonlicht konden weerspiegelen. Ze duwde de maaier over het gras om uit te proberen of de messen het zouden afmaaien. Tot haar verbazing deden ze dat. Het net gemaaide stukje gazon was een drastische verbetering, die uitnodigde om door te gaan.

Ze vorderde langzaam en elke strook was een worsteling, maar Abigail stopte niet. De zware inspanning maakte haar hoofd leeg en bevrijdde haar van de angst die ze had gevoeld sinds ze Bert was tegengekomen in Merles winkel. De geur van het vers gemaaide gras vormde een welkome afleiding.

In de loop van de middag werkte ze het hele gazon voor het huis af. Af en toe stopte ze even om haar voorhoofd af te vegen met haar mouw. Haar haren waren nat van het zweet, net als haar shirt. De zon ging al onder toen ze eindelijk klaar was.

Het was tijd om Merles ronde te doen. Een bad zou moeten wachten. Abigail pakte een boterham in als avondeten. Er was behalve het korstje nog één snee brood over. Haar boterham was een trieste indicatie van hoe ze leefde. Ze had altijd graag gekookt. Toen Paul en zij pas getrouwd waren en weinig te besteden hadden, had ze het een uitdaging gevonden met hun krappe budget overvloedige maaltijden te bereiden en met enig vernuft en goedgekozen kruiden hun omstandigheden te trotseren. Ze miste het koken, niet zozeer de daad zelf als wel de bedoeling ervan – haar gezin voeden en ze geven wat ze nodig hadden.

Abigail stopte haar avondeten in de lege broodzak en nam die mee naar de auto. Het was die avond volle maan, waardoor de straatnaamborden leesbaar waren. Als ze tenminste niet schuilgingen achter takken of bladeren. Abigail moest er nog achter komen hoe het eiland in elkaar zat en bestudeerde Merles plattegrond bij de dashboardverlichting. De straten liepen niet volgens een rechtlijnig patroon, in tegendeel zelfs. De weggetjes kronkelden naar volstrekt eigen willekeur en vertoonden een halsstarrig gebrek aan regelmaat, net als de rest van Chapel Isle.

De eerste huizen waren onveranderd sinds de vorige avond; elke scharnier en ruit zat op zijn plek. Daar was Abigail dankbaar voor. Halverwege haar route nam ze even een pauze om haar avondeten weg te werken. Terwijl ze in haar auto zat te eten, verscheen er een stel koplampen in de verte. En daarna blauwe zwaailichten. Het was een politiewagen.

‘O-o.’

In haar buitenspiegel zag Abigail sheriff Larner uit de auto stappen.

‘Goeienavond, Abby.’

‘Het zal er wel verdacht uitzien dat ik hier langs een donkere weg in mijn auto een boterham zit te eten met een zaklamp en een hamer op mijn schoot.’

‘Het is niet wat ik verwacht had. Wil je me vertellen wat je aan het doen bent?’

‘Dat is nogal een lang verhaal.’

‘Korte verhalen bestaan hier niet.’

‘Ik controleer Lotties huurwoningen voor Merle omdat... eh, omdat ik hem wat schuldig ben.’ Abigail weidde expres niet uit over hoe ze aan die schuld was gekomen.

‘O juist, het beruchte gevecht in The Kettle.’

‘Is het berucht?’

‘Alleen bij de mensen die erover gehoord hebben.’

‘Geweldig.’

‘Dus Merle heeft je op pad gestuurd om...?’ Larner verwachtte dat zij zijn zin afmaakte.

‘De deuren en ramen te controleren. Kijken of er ergens ingebroken is.’

De sheriff trok zijn wenkbrauw op. ‘Wachtdienst?’

‘Merle kan amper lopen en dat is welbeschouwd mijn schuld. Het is maar voor een week, tot hij beter is.’

‘Een week, hè?’

‘Ja, ik weet het. Ik word een behoorlijke lastpost met het veroorzaken van dat gevecht en de veranderingen aan het wachtershuis.’

Haar opmerking wekte duidelijk de belangstelling van de sheriff. Wat Abigail ook deed, of ze nou een verfroller kocht of haar was deed in de wasserette, ze nam aan dat het al aan iedereen was doorverteld. Werkte het geruchtencircuit immers niet zo? En was Larner niet degene die haar daarvoor had gewaarschuwd?

‘Over wat voor veranderingen hebben we het dan?’ vroeg hij gereserveerd.

Abigail voelde zich in de verdediging gedrongen en koos haar antwoord met zorg. ‘Een beetje verf. Meer niet.’

‘Wat verf heeft nog nooit iemand kwaad gedaan.’

‘Laten we het hopen,’ zei Abigail zacht.

‘Ben je bijna klaar met je ronde?’

‘Ik moet nog bij een paar huizen langs en dan ga ik van de straat af,’ grapte ze.

‘Wees voorzichtig. We hebben de kerels die voor die inbraken verantwoordelijk zijn nog steeds niet te pakken. Kijk uit met die hamer, oké? Je mag van geluk spreken dat die niet als een verborgen wapen beschouwd wordt.’

‘Oké. Ik bedoel: Ja, meneer.’

Daarop reed de sheriff weer weg in zijn auto.

Afgezien van de surveillancewagen had Abigail de afgelopen twee avonden niemand voorbij zien rijden. Er waren tientallen mensen bij de bingo geweest en ze vroeg zich af waar die allemaal waren.

Thuis, veronderstelde ze. Bij hun gezinnen.

De kinderen zouden wel in bed liggen en hun ouders zaten waarschijnlijk tv te kijken of deden de afwas en maakten zich op om naar bed te gaan. Abigail benijdde hen. Ze kon hen niet zien, wist niet wie ze waren of waar ze woonden en toch hadden die naamloze, gezichtsloze mensen datgene waarnaar zij verlangde. Als ze de volgende morgen wakker werden, zou hun leven nog hetzelfde zijn.

==

Het laatste huis op Merles plattegrond was een witte bungalow met bloeiende bloemen aan de voorkant. Geeuwend liep Abigail om het huis heen. Ze keek halfslachtig naar de ramen en voelde aan de deuren toen de weg verlicht werd door een stel koplampen.

‘Zeg dat het niet weer de sheriff is. Eén vernedering per avond is wel genoeg.’

Het naderende voertuig was echter een pick-up. Abigail bleef staan waar ze stond. Ze had de hamer in de stationcar laten liggen. De lampen kwamen dichterbij. De mensen in de auto zouden haar al snel kunnen zien staan.

Het kan iedereen wel zijn. Ook de dieven.

Abigail verschool zich. Ze ging op haar knieën achter de struiken zitten en keek tussen de bladeren door. Uit de pick-up klonk countrymuziek en de zwoele lach van een vrouw. Ze zag twee silhouetten in de cabine van de auto. De chauffeur stuurde de auto naar de kant van de weg en wilde precies achter haar Volvo parkeren.

‘Nee, niet daar. Rij door. Rij door,’ fluisterde ze.

De motor van de pick-up viel stil, de lampen gingen uit en het giechelen hield op toen de twee schaduwen met elkaar versmolten.

‘O, jezus. Straks zit ik hier de hele nacht.’

Ze overdacht haar opties, die voor het merendeel vernederend waren. Een vrouw die bij een verlaten huis uit de bosjes kwam lopen zou een vreemde indruk wekken en zelfs als ze haar stationcar zou weten te bereiken zonder dat de twee geliefden in de pick-up haar opmerkten, zouden ze haar in elk geval haar auto horen starten.

‘Wat kan jou dat schelen? Je bent een kwaaie, weet je nog. Je bent berucht. Je lacht om tegenslagen. En je praat te veel in jezelf.’

Abigail kwam achter de struik vandaan en was van plan rustig naar de stationcar te wandelen, maar haar benen bewogen steeds sneller, tot ze uiteindelijk op een drafje liep.

‘Wacht. Ik hoor iets,’ zei de vrouw in de pick-up.

Twee verbijsterde gezichten staarden Abigail van achter de beslagen voorruit aan. Haar blik vond die van de vrouwelijke passagier, een vrouw met golvend haar en grote, droeve ogen. Abigail herkende haar als een van de ‘kippen’ die tijdens de bingo-avond bij Janine Wertz had gezeten. Achter het stuur van de pick-up zat Clint Wertz, zijn arm om de vrouw heen geslagen, wier bloes openhing. Abigail sprong in haar auto en reed weg. Ze wist niet wie zich het hardst schaamde, zijzelf of de andere twee.

==

Zelfs in het donker zag het wachtershuis er beter uit nu het gras gemaaid was. Abigail bleef even in de auto zitten, de koplampen op het gazon gericht, om van haar prestatie te genieten en probeerde de ontmoeting met Clint Wertz te vergeten. Ruth had gelijk gehad wat hem betrof: die man deugde niet. Maar Abigail had dat liever niet met eigen ogen gezien.

Ze stapte uit en hoorde iets knerpen. Abigail keek naar de grond en naar de autostoel. Er was niets te zien. Toen ze haar gewicht verplaatste, hoorde ze het weer. Ze stak haar hand in haar zak en haalde er het krantenknipsel uit dat ze onder het bed had gevonden.

‘Sorry, sorry, sorry,’ zei ze, want ze voelde zich schuldig omdat ze het kwetsbare papier had gekreukt.

Ze ging naar binnen, streek het knipsel op de eetkamertafel glad en las de kop nog eens. bishop’s mistress gezonken.

Het artikel dateerde uit 1909 en ging over een handelsschip uit Boston dat op weg was naar Charleston en door een orkaan werd overvallen die de zuidkust teisterde en verwoestingen aanrichtte van Florida tot Delaware. Het schip ging ten onder toen het op Ship’s Graveyard ten oosten van Chapel Isle op een zandbank liep. Negenenvijftig mannen kwamen om. Er werd niet één lichaam teruggevonden. Het laatste stukje van het artikel insinueerde dat de Bishop’s Mistress in de Graveyard terecht was gekomen doordat het licht van de vuurtoren niet zichtbaar was geweest om het schip veilig de haven in te gidsen. De laatste zin luidde: ‘De Bishop’s Mistress is een tragedie overkomen, misschien een die te vermijden was geweest.’

De vraag die de laatste zin opriep bleef door Abigails hoofd spoken. Een gezonken schip, verdronken zeelui, de geest van een vuurtorenwachter... De puzzelstukjes begonnen op een akelige manier in elkaar te vallen. Ze verzette zich tegen de impuls om de kelder in te gaan en in de logboeken naar een antwoord te zoeken. Wesley Jasper had alles zo zorgvuldig bijgehouden dat ze zeker wist dat er een aantekening van die nacht zou zijn, een aanwijzing van wat er was gebeurd.

‘Ben je echt in de stemming om midden in de nacht daarbeneden rond te gaan struinen?’ vroeg Abigail zichzelf. Ze had grasvlekken op haar kleren van het maaien, schrammen op haar armen van Merles beveiligingsronde en een gedeukt ego omdat ze ‘berucht’ was in het dorp.

‘Dat dacht ik al.’